In het midden van de 18e eeuw overspoelden golven van geweld onze Brabantse Kempen en het Limburgse platteland
Zij noemden zich "De Bokkenrijders"
Dit huis, dit vervloekte huis, het is een hel gelijk
Die ene vervloekte avond in de Belgische Kempen
De zon stond laag en we zochten bedden voor de nacht, maar van dorpen was geen spoor
Maar ineens, in de verte, een groot gebouw; de Abdij van Postel, wisten wij (wisten wij [?x])
Dit huis, dit vervloekte huis, het is een hel gelijk
We brachten de paarden in galop en toen de zon was weggezakt kwamen we aan bij de kapel
Er was licht achter de ramen en het was er doodstil
Geen monnikenzang of vroom geprevel
De Bokkenrijders
Het is een hel gelijk
Geen monnikenzang of vroom geprevel (geprevel [?x])
Dit huis, dit vervloekte huis, het is een hel gelijk